Bel ons voor info 0294 - 74 50 70

Nieuws item

Nieuws van het Lente-Akkoord 2.0

Design to Disassembly


Welke milieuwinst valt te verwachten van industrieel bouwen? En hoe vertaalt deze winst zich in de huidige rekenstandaarden zoals de MPG? Wat is er nog nodig? Komende weken legt Lente-akkoord deze vragen voor aan partijen die al bezig zijn. Deze keer het woord aan Dick van Ginkel van TBI WOONlab.

Industrialisering kan de milieu-impact van het bouwen beperken. Bijvoorbeeld door het verminderen van transportbewegingen en afval. Maar leidt het ook tot circulair bouwen? Dick van Ginkel: “Er is een relatie maar geen wetmatigheid. Belangrijker is dat je bij het ontwerpen nadenkt over een tweede-leven-scenario. En omdat hoogwaardig hergebruik pas over 75 tot 100 jaar milieuwinst oplevert, moeten we ook werken met CO2-arme of natuurlijke grondstoffen.”

TBI WOONlab is een vooruitgeschoven post van drie ondernemingen die onder de TBI-paraplu woningen bouwen: ERA Contour, Hazenberg en Koopmans Bouwgroep. Het motto is: samen innoveren en leren van elkaar en elkaars expertise. TBI WOONlab ontwikkelt met opdrachtgevers, de maakindustie en consumenten nieuwe processen en producten voor nieuwbouw, onder andere gericht op beperking van de CO2-footprint. Van Ginkel: “Daar ligt de voornaamste focus: bouwen met CO2-arme of natuurlijke bouwmaterialen”.

Industrieel bouwen

Leidt industrieel bouwen tot reductie van CO2-emissie? Voordat je dat kunt zeggen, moet je eerst vaststellen wat je eronder verstaat, zegt Van Ginkel: “Sommigen spreken alleen over industrieel bouwen als het proces volledig gerobotiseerd is. Daar tegenover staan mensen die iedere overdekte bouwplaats industrieel noemen. Persoonlijk ben ik meer fan van een asset-light-benadering: als bouwer neem je componenten af bij meerdere leveranciers en daarmee assembleer je de woningen. Die componenten worden onder geconditioneerde omstandigheden, dus in de fabriek, gemaakt.” Die werkwijze reduceert de uitstoot van stikstof en CO2 en de verkleint de afvalstroom. Dat laatste beperkt ook het gebruik van materialen en primaire grondstoffen.

Standaarddetails

Om industrieel bouwen vaart te geven, zijn standaarddetails nodig, zegt Van Ginkel: “Op dit moment investeert iedereen in z’n eigen details. Daardoor sluiten componenten van verschillende producten niet op elkaar aan, blijven de volumes beperkt en is de bezettingsgraad van fabrieken laag. Als een fabriek aan meerdere bouwers kan leveren, ben je minder gevoelig voor schommelingen in de markt.” Volgens Van Ginkel maken we dezelfde fout als bij de ontwikkeling van industrieel bouwen tijdens de wederopbouw in de jaren vijftig: het gaat een tijdje goed, maar dan neemt de vraag naar nieuwe woningen af en valt de ene na de andere fabriek om. “Ik geloof in standaardisatie. We moeten samenwerken op basis van uniforme details. Zoals de SBR-standaarddetails voor traditioneel bouwen. Zulke details zijn er voor industrieel bouwen (nog) niet.”

Tweede-leven-scenario

Voor een volledig circulair bouwproces is het belangrijk dat materialen en componenten na de levensduur van een gebouw opnieuw kunnen worden gebruikt. De hamvraag is of industrieel bouwen die strategie bevordert. Van Ginkel: “Er is een relatie, maar geen wetmatigheid. Belangrijker is, dat je in het ontwerp nadenkt over een tweede-leven-scenario. Ik geloof niet zo in circulariteit op componentniveau. Wie garandeert mij dat ik een geveldeel of een wand over vijftig jaar nog steeds kan gebruiken? Ik geloof meer in terugwinbaarheid van zuivere producten, materialen en grondstoffen, dus zonder vervuiling zoals kit en lijm.” Een complicerende factor, is het feit dat circulair bouwen pas over 75 tot 100 jaar vruchten afwerpt. Maar we moeten ook op korte termijn de CO2-footprint verkleinen, zegt Van Ginkel: “Daarom moeten we ook werken met CO2-arme en natuurlijke materialen.”

Drager en inbouw

Een tweede strategie om de milieu-impact van het bouwen te verlagen, is te zorgen dat gebouwen zelf langer meegaan. Daarvoor is aanpasbaarheid de sleutel, zegt Van Ginkel: “Het scheiden van lagen is daarvoor heel belangrijk. De drager en de inbouw, zoals John Habraken dat voorstelde. De structuur wordt niet zo snel gesloopt. De inbouw moet je kunnen veranderen. Daarvoor moet je componenten zonder hak- en breekwerk kunnen vervangen. Losmaakbaarheid is daarbij een middel. We doen net of het allemaal nieuw en innovatief is, maar niets is minder waar.”

SWK-garantie

“Design to Disassembly”, besluit Van Ginkel, daar gaat het volgens hem om. Zodanig bouwen dat je de producten, materialen en grondstoffen hoogwaardig kunt herwinnen. Van Ginkel: “We hebben 8,2 miljoen woningen in Nederland. Dat worden de grondstoffenbanken voor de bouw genoemd. Maar wat we uiteindelijk hoogwaardig kunnen hergebruiken is zeer beperkt. Meestal kom je niet verder dan recyling en downgrading. Die fout moeten we eigenlijk niet maken met de woningen die we nog gaan bouwen.” De restwaarde van de componenten en materialen is een bepalende factor: wat is het waard over X jaar? Als de restwaarde hoog genoeg is, volgt hoogwaardig hergebruik vanzelf. Dit vraagstuk gaat breder dan het domein van de bouwsector. Het raakt ook aan de financiële sector, analyseert Van Ginkel: “Ik vind dat bouwpartijen moeten worden beloond als ze op zo’n manier werken. Vaak is losmaakbaar detailleren duurder, maar als materialen een aantoonbare restwaarde hebben, kun je dat verantwoorden. Er moet een soort SWK-garantie komen voor circulaire restwaarde. Dan gaan we gebouwen vanzelf op een andere manier ontwerpen.”

Als directeur van de Stichting Architectenresearch publiceerde professor John Habraken in 1961 ‘De dragers en de mensen’. Hierin pleitte hij voor een standaardisatie van de woningbouw. De dragers vallen onder een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. De inbouw valt onder de zeggenschap van de bewoners. Door een bandrooster te definiëren konden drager en inbouw op elkaar worden afgestemd: een gemeenschappelijk raster met plaatsingsregels dat de interface kan zijn tussen producent en afnemer. Dick van Ginkel: “We doen net of het allemaal nieuw en innovatief is, maar niets is minder waar.”

  • Industrieel bouwen kan leiden tot minder afval en minder transportbewegingen. Verder is industrialisering geen doel op zich, het is een middel om met aanvaardbare kosten en op een toekomstbestendige manier woningen te produceren.
  • Omdat hoogwaardig hergebruik van producten, materialen en grondstoffen pas over 75 tot 100 jaar milieuwinst oplevert, moet je nu ook werken met CO2-arme of natuurlijke bouwmaterialen.
  • In de MPG zou het moeten worden gewaardeerd als materialen zodanig in een gebouw worden verwerkt dat ze later herbruikbaar zijn. Dan kunnen principes van Design to Disassambly in de bouwpraktijk landen.

Bron: lente-akkoord.nl

Ga terug